Uitgelicht

Mijn eerste blogbericht

Het juiste moment

Cruyff beschreef eens kernachtig het juiste moment in veel sporten:

“Er is maar één moment dat je op tijd kunt komen. Ben je er niet, dan ben je óf te vroeg, óf te laat.”  

Een onderwerp dat mij fascineert. Want van toepassing op veel sporten.

Ik benader het in het vervolg vooral vanuit voetbal maar zelfs voor schaken is er voor het doen van een zet een juist moment.

Waar kunnen we zoal aan denken?

  • Een moment is een hele korte tijdsperiode  split-second
  • in de  natuurkunde omschreven als: delta t (nadert tot nul)
  • tijd is een aaneenschakeling van momenten  die in elkaar glijden. Tijd is zo bezien een glijbaan van momenten
  • dit moment is nu, momenteel
  • op dit moment is ook de plaats vastgelegd (hier of daar). Tijdruimte is een eenheid
  • nu is scheiding tussen verleden en heden
  • verleden is van invloed op het heden en de toekomst
  • veel sportacties geschieden in het nu (schaken bv.niet)
  • Duizelingwekkend veel nieuwe en opgeslagen informatie wordt verwerkt tot een actie
  • De sporter ( open vaardigheden: zie later) reageert op informatie uit de omgeving (bal, medespelers, op tegenstanders en op informatie die in het lijf is opgeslagen, door ervaringen in het verleden
  • hoe korter de tijd om te handelen hoe meer kans op fouten
  • gebruik van verstand (denken) vraagt tijd
  • bij tijdgebrek worden automatismen (ruggenmerg) en intuïtie belangrijk.

Het juiste moment

Wanneer start ik?

Waarheen loop ik?

Waar zal de bal heengaan?

Dek ik kort of geef ik ruimte?

Bied ik me aan of vraag ik een diepe bal?

Maar ook wanneer demarreer ik?

En om duizelig te worden: moet het op het juiste moment ook nog eens met het juiste krachtmoment?

Ik hoop dat de lezer met me mee wil denken over deze en andere vragen

Wees jezelf; de rest is al bezet.

— Oscar Wilde

Dit is het eerste bericht op mijn nieuwe blog. Deze blog is pas net opgericht, dus kom snel terug voor meer. Meld je hieronder aan om een bericht te ontvangen wanneer ik nieuwe berichten plaats.

Magnetisch veld

Volle stadions, hoge kijkcijfers. Kennelijk heeft voetbal een grote aantrekkingskracht voor toeschouwers. Kijk wat de bal doet met de spelers en toeschouwers. Alle gezichten in het stadion volgen de bal. Ze zijn als het ware aan de bal geplakt. Vroeger stonden er in de krant zoekplaatjes van een voetbalsituatie waaruit de bal was weg geshopt. Je moest dan zelf de plek van de bal aangeven. Dat ging het beste door naar de gezichten van de spelers te kijken. De bal is betoverend en werkt kennelijk als een magneet. Dit fenomeen is nog beter te zien bij tenniswedstrijden waar de hoofden steeds heen en weer gaan.

De bal trekt ook echt aan spelers. Kijk maar naar een wedstrijd van de F-pupillen. Je ziet spelertjes op een kluitje die allemaal op zoek naar de bal zijn. Maar ook in Eredivisiewedstrijden is het fenomeen te zien als de bal “over de hele” naar de andere kant van het veld gaat.

In de top kijken spelers steeds minder naar de bal maar steeds meer naar medespelers en tegenstanders. Zij kijken vooral ook naar plekken( gaten) waar ruimte is en nog belangrijker waar ruimte kan ontstaan ( wordende ruimte). Cruijff met zijn split-vision was daar een meester in. Ook ruimte heeft dus aantrekkingskracht. Maar niet alleen de bal en de ruimte trekken spelers aan. Spelers trekken elkaar ook aan. We kijken eigenlijk naar 22 magneten die niet alleen aangetrokken worden door de bal en ruimte maar die zelf ook weer tegenstanders aantrekken.

Spelers die de bal hebben zijn positief geladen. Ze hebben een plusje “want als je de bal niet hebt dan kan je niet scoren”. Een plus staat dus voor een kans op een doelpunt. Hun tegenstanders zijn negatief geladen. Dus die zijn ze allemaal minnetjes, zij willen juist die kans op een doelpunt verkleinen en hebben de neiging naar plus te stromen.

Vrijlopende spelers trekken meer aan de bal dan gedekte spelers en spelmakers als Xavi, Sneyder en van de Vaart krijgen de bal ook meer aangespeeld omdat zij vaker dan gemiddeld productieve acties voor het team kunnen maken. De bal wordt als het ware steeds bij hen in geleverd.

Diezelfde topspelers trekken ook vaak meer dan één tegenstander aan. Vandaar waarschijnlijk dat we ze aantrekkelijke spelers noemen. Vroeger waren alleen spitsen echt aantrekkelijk maar in de ontwikkeling van het voetbal zie je dat ook verdedigers in het bezit van de bal op hun beurt spitsen naar zich toe trekken. We noemen dit het vooruit verdedigen van de aanvallers.

Het grootst is de aantrekkingskracht van aanvallers bij hoekschoppen en vrije trappen schuin voor de goal. Het magneetfenomeen is dan duidelijk zichtbaar. Verdedigers staan bovenop de aanvallers en trekken ze vaak ook letterlijk omver.

Het meest spannend is het spel bij de omschakeling. Balbezit wordt dan balverlies en andersom. Dan draaien de polen in één klap om, dan worden kleine ruimtes plots grote ruimtes en worden de taken van spelers totaal anders. Dan ontstaan er drukverschillen. En de meteoroloog weet: bij grote drukverschillen gaat het vaak stormen. Vooral aan het eind van de wedstrijd, als spelers vermoeid zijn, leidt dat vaak tot problemen en daardoor natuurlijk ook tot kansen en aantrekkelijk spel.

Tijdnood? Niet denken maar doen!

Natuurlijk vraagt een trainer vaak aan zijn spelers om hun verstand te gebruiken. Als het spel op de training door hem plotseling wordt stil gelegd, zal hij zijn spelers bijvoorbeeld vragen wat de kenmerken van de bevroren spelsituatie zijn en hoe ze dat zouden oplossen. Bij een omschakeling verwacht hij terecht van zijn spelers dat ze nadenken over de veldbezetting en hun verdedigende taken. Ook bij spelvoordelen als vrije trap, corner of penalty is er alle tijd om te bedenken wat de beste optie is in de gegeven situatie

Maar als in de wedstrijd handelingssnelheid essentieel is, dan is nadenken vaak contraproductief. De speler mist dan vaak het moment en is dan te laat. Denken staat de onmiddellijke reactie dan vaak in de weg. Bij een dergelijk gierend tijdtekort vertrouwt een speler liever op zijn reflexen, zijn ruggenmerg dan op zijn hersens. Zijn lijf denkt niet na maar weet wel wat er in een bepaalde situatie moet gebeuren. Het lijf denkt niet na, het denkt vóór!

Het lijf weet namelijk al waar de tegenstander staat. Het lijf weet waar en wanneer de bal komt en weet hoe het de bal moet aannemen. Het weet ook waar de medespeler bereikt kan worden en waar de keeper en de scheidsrechter staan. Het lijf is een bron van wijsheid. Omdat een speler weet, heeft hij geen tijd nodig om aan zijn techniek te denken. Ook heeft hij dan geen angst om te falen want angst om te falen is een denkding.

De wijsheid van het lijf is bij talloze topsporters waar te nemen. Bij Epke Zonderland weet zijn lijf wat te doen aan de rekstok. Wanneer er afwijkingen zijn van het ingeslepen oefenpatroon dan voelt hij dat en worden er via het ruggenmerg onmiddellijk correcties aangebracht.

Voor violisten en balletdansers geldt hetzelfde. Eindeloos oefenen wordt beloond want zonder bewustwording weet het lijf dan wat het antwoord moet zijn in een bepaalde situatie. De ene beweging of strofe lokt de volgende uit. Er is dan ruimte voor de ziel, het gevoel, de intuïtie omdat het verstand ( Geist) dan op de achtergrond blijft. Dan kan er iets moois, iets authentieks ontstaan dat het publiek kan meevoelen.

Zo kan het gebeuren dat als Messi in een onmogelijke situatie met een ongelofelijk mooi hakje scoort, hij zich verontschuldigend naar zijn medespelers en tegenstanders gebaart: daar wist ik zelf niks van, het overkwam me. Als hij gelovig was dan zou hij het een ingeving noemen en anders een inval.

Gevoel voor het moment, de spelsituatie en de onmiddellijke adequate reactie ontstaat niet alleen door van jongs af aan eindeloos oefenen. Het vraagt natuurlijk ook om talent. Een talent om op het juiste moment vrij te kunnen zijn in je hoofd.

Een geniale inval is juist niet logisch

Het hiervoor besproken gelukje door toeval is meestal het gevolg van een onbedoeld spelmoment dat onverwacht een kans biedt. Heel anders is het gesteld met de inval. Een inval is een idee dat spontaan, maar wel bedoeld, in het moment ontstaat.

Goed voorbeeld is het geniale moment van v Basten in de wedstrijd tegen Rusland (1988). Hij volleerde de bal destijds vanaf de rechterflank met succes uit een onmogelijke hoek op goal. De Russische keeper die vertwijfeld naar zijn hoofd grijpt: “wat is hier gebeurd”? Iedereen, coach Michels en ook de mensen thuis, stond op de banken van verrukking. In een later interview zei van Basten hierover “dat hij gelukkig was dat zo’n moment hem gegeven was”. Het was een creatieve, intuïtieve actie die niet berustte op ratio, op nadenken.

Nadenken zit de inval in de weg. Een inval krijg je, die wordt je inderdaad gegeven. Wij kunnen daarom misschien beter spreken van een ingeving die gekoppeld is aan een gegeven moment ( Cruijff: en un momento dado)

Ook kunstenaars krijgen die ingevingen. De componist Salieri was jaloers op Mozart omdat hij meende dat Mozart zijn ingevingen rechtstreeks uit de hemel ontving en dat hij die vervolgens alleen maar hoefde op te schrijven. Mozart hoefde voor zijn hemelse composities niets te doen terwijl hij, Salieri, hard moest werken voor een minder resultaat. Hij voelde zich door God in de steek gelaten.

Zo simpel als Salieri het zag, is het allemaal niet. Voor briljante ingevingen bij voetbal is een voedingsbodem noodzakelijk waar hard aan moet worden gewerkt. Een geweldige technische bagage vergroot namelijk het aantal mogelijke acties. Er zijn dan voor een speler meer vrijheidsgraden, meer keuzemogelijkheden.

Opvallend is dat ingevingen vaker lijken te ontstaan bij bewegende mensen dan bij stilstaande of stil zittende mensen. De schrijver Cees Nooteboom maakte melding van vruchtbare wandelingen in Berlijn en ook van de filosoof Schopenhauer was bekend dat vooral bij het wandelen ideeën en inzichten ontstonden. Striptekenaars beelden dat vaak uit door nadenkende mensen heen en weer te laten lopen in een kamer waarop dan de uitroep:“ Eureka” volgt. Ook veel schakers zie je vaak een rondje lopen als ze vast zitten. Zij hopen ook vaak op een ingeving voor een oplossing van een probleem.

Het lijkt wel of de frontale cortex waar de ratio huist even door het bewegen wordt afgeleid, zodat ideeën uit de diepere hersens kunnen opborrelen.

De filosoof Ludwig Klages zag “ der Geist als Widersacher der Seele”. En inderdaad: voor natuurlijke bewegingen staat de geest (het denken) de ziel vaak in de weg.

Topvoetballers zijn zo goed omdat ze vooral met hart en ziel spelen. Ze verstaan kansen in voetbalsituaties onmiddellijk en handelen, als er tijdnood is, intuïtief op basis van een perfecte techniek. Trainers doen er goed aan om dergelijke spelers niet in een keurslijf van opdrachten te dwingen. Niets vervelender dan op de voetbaltribune naar een marionettentheater te kijken.

Cruijff: “Toeval is logisch”

De aftrap van een voetbalwedstrijd kunnen we moeilijk zien als een Big Bang. Toch is het een begin van een twee maal drie kwartier durende evolutie die een voetbalwedstrijd is. Een survival of the fittest. De aftrappende spits kleurt het spel zoals iedere volgende speler het spel kleurt. Eén tikje de andere kant op en de wedstrijd had er anders uit gezien. Ballen doen echter vaak niet wat spelers willen. Keuzes van spelers en ook scheidsrechter en grensrechter maken het spel uniek.

Maar ook de wind, de regen de bal en het (kunst)gras maken het spel.

De aftrap is het begin van een keten van gebeurtenissen waarbij toeval een grotere rol speelt dan vaak wordt gedacht.

De gedachte dat het  ontstaan van de mensheid ook een toevallige gebeurtenis was die te maken had met de inslag van een komeet is voor veel gelovige mensen verwerpelijk. Wij mensen hebben  meestal weinig op met toeval. Wij bannen dat het liefste uit. Wij plannen en sturen het liefst. Ook voetbalcoaches willen dat. Ze willen niet voor verrassingen komen te staan en maken wedstrijdanalyses van komende tegenstanders en baseren daarop hun strijdplan dat zij vervolgens met hun spelers bespreken en oefenen. Maar vóór de aftrap kunnen weersomstandigheden al roet in het eten gooien en ook na de aftrap zitten trainers vaak als machteloze mannetjes in de dug-out omdat ze de grip op de wedstrijd kwijt zijn. Het spel krijgt vaak een onvoorziene eigen dynamiek waarbij toeval een belangrijke rol speelt. Een klutsbal, een licht aangeraakte bal bij een vrije trap, een windvlaag een uitglijdende speler en ga zo maar door.

We kunnen dus maar het beste accepteren dat toeval een essentieel onderdeel van het leven en dus ook van een voetbalwedstrijd is. De afwezigheid van toeval zou pas echt toevallig zijn. Dit besef van de aanwezigheid van toeval maakt ons waakzaam. We worden er scherper door want toeval zorgt voor verrassingen en kansen. Top spitsen hebben daar een neusje voor. Ze staan vaak, toevallig (?) op de goede plaats om te scoren. Het is dus maar de vraag of een trainer het toeval zou moeten willen uitbannen. Misschien is juist het uitlokken, dus het plannen van toeval soms een goede optie. Trainen op een overstapje op hoop van zegen, een klutsbal uitlokken door de bal als een biljarter tegen een kluwen spelers te spelen. In de eindfase van een wedstrijd hoopt de verliezende ploeg vaak op toeval door de bal hoog voor de pot te gooien en dan te kijken wat er gebeurt. Het is dan inderdaad logisch dat een trainer gokt op toeval.

We kunnen  dus rustig stellen dat het resultaat van een wedstrijd vaak sterk wordt beïnvloed door het toeval. Winnende coaches hoor je daar meestal niet over. Verliezende coaches hebben meestal minder moeite met deze stelling.

Als een speler door toeval scoort spreken we van een gelukje. Je ziet dat aan de reactie van de scorende speler als een ingeschoten bal door een verdediger per ongeluk van richting wordt veranderd waardoor een keeper op het verkeerde been wordt gezet. Uitbundige viering ontbreekt dan meestal bij hem en zijn medespelers.

Uitingen van groot geluk bij spelers en publiek zien we daarentegen vooral bij een score die het resultaat is van een geniale inval.

Hoogmoed komt voor de val

Coach Rinus Michels “de generaal”, was de bedenker van de veelbesproken uitspraak “voetbal is oorlog”. In het verlengde daarvan ligt dan de gedachte dat daarmee alle middelen die tot het doel “de overwinning van de vijand” leiden daarmee geoorloofd zijn. Een gedachte die wel heel ver verwijderd is van de wetenschapper Huizinga. Hij  beweert in zijn standaardwerk “Homo Ludens” ( de spelende mens ) dat het doel van spel in het spel zelf ligt. Voor het spel is de tegenstander nodig en bij ongelijkheid en zeker bij vernietiging van de tegenstander stort het spel in. Iets dat we allemaal kunnen meevoelen als een speler het veld wordt uitgestuurd en een korfbaluitslag in de maak is.

Dus oorlog liever niet, maar wel kunnen we stellen dat een kenmerkende overeenkomst tussen voetbal en oorlog gelegen is in het belang van de strijdwijze. Zo versloegen de Grieken 490 jaar voor Chr. een grote overmacht aan Perzen in de beroemde slag bij Marathon door een totaal nieuwe verrassende strijdwijze. Hun aanvoerder Miltiades was door eerdere ervaringen op de hoogte van de strijdwijze van de Perzen. Hij besloot om de Perzen op hun zwakke flanken aan te vallen en gebruikte destijds ook al het principe: druk zetten van achteren uit. Coach Michels van Ajax ( ook een Griekse strijder ) was volgens mij duidelijk geïnspireerd door dit klassieke voorbeeld.

Veel later ( begin 19e eeuw) ontwikkelde de Pruisische generaal von Clausewitz strategieën voor oorlogvoering die tot voor kort nog steeds op militaire academies aan de orde kwamen. Zo stelde hij in zijn boek “over de oorlog” dat om een tegenstander op de knieën te krijgen een uiterste krachtsinspanning nodig is die bepaald wordt door twee factoren. De omvang van de gebruikte middelen en de wilskracht. Bij het Ajax van tegenwoordig is het potentieel van de selectie best in orde. Alleen aan de wilskracht wil het wel eens schorten tegen tegenstanders die het juist daarvan moeten hebben zoals bv. Angstgegners als FC Utrecht en Ado den Haag.

Misschien is het goed om strategie en tactiek even uit elkaar te halen. Strategie verwijst meer naar de lange termijn terwijl tactiek meer te maken heeft met: dit moment, deze wedstrijd, deze tegenstander en deze veld- en weersomstandigheden.

Strategisch gesproken probeert een verstandige trainer in de opbouw van het seizoen zijn centrum-as (centrale verdediger- spelmaker- centrumspits) op het veld zo sterk mogelijk te maken. Strategisch gesproken leek het de voetbalclub Ajax onder trainer van Gaal ook verstandig om met alle teams (ook de jeugdteams) het 4-3-3-systeem te spelen. Op die manier kon iedere speler de taken binnen het systeem goed leren en kwamen er automatismen.  Maar strategisch geredeneerd was dit niet duurzaam verstandig, want te star. Het eerste bezwaar is dat de tegenstanders zich hierop kunnen instellen maar het grootste bezwaar is echter de miskenning van de specifieke kwaliteiten van de tegenstander. Het was bij Ajax net als bij de Perzen. Zolang de overmacht groot was, werkte het. Maar o wee als het leger verzwakte of als de tegenstander iets nieuws had bedacht.

Tactiek dient per definitie flexibel te zijn. Voor en tijdens iedere wedstrijd dienen de sterke en zwakke punten van tegenstanders te worden geanalyseerd en dient er rekening te worden gehouden met veld- en weersomstandigheden.

Wie de sterkste wil zijn en wil overleven moet zich volgens Darwin steeds weer een opnieuw aanpassen aan de omstandigheden. Wie dat vergeet maakt zich schuldig aan hoogmoed.

Krachtig pleidooi voor preventie

Roept u ook wel eens “buitenspel”! als een aanvaller plotsklaps achter de verdedigers opduikt en de bal aanneemt? En ziet U dan ook vaak op de langzame herhaling dat hij op het moment van spelen toch echt gelijk of voor de verdedigers stond en dat het dus geen buitenspel was? U ziet dan wat versnellen doet.

Kunnen versnellen op de eerste meters is bij voetbal essentieel om balbezit te krijgen, een tegenstander af te schudden of een dieptepass te kunnen belopen.

Om te kunnen versnellen is spierkracht nodig. Uit de formule F (kracht) = M (massa) x A (versnelling) kunnen we afleiden dat bij gelijkblijvend gewicht een grotere kracht leidt tot een grotere versnelling. Vandaar ook de populariteit van het krachthonk. Cruijff was met zijn ranke lijf en zijn stevige poten een meester in de versnelling. In de huidige tijd is Messi een goed voorbeeld.

Versnellen is veranderen van de grootte van de snelheid maar ook van de richting van de snelheid. Dat kan het dus gaan om het bereiken van een hogere snelheid óf een lagere snelheid. Afremmen kost dus ook kracht maar is even belangrijk om een tegenstander af te schudden. Afwijkingen van de looprichting vragen eveneens kracht.

Atletieksprinters zijn kampioen versnellen in een rechte lijn. Zij moeten binnen 4 seconden van een snelheid 0 meter per sec. naar ongeveer 11 meter per seconde. Met hun machtige lijven, vooral ook bovenlijven, hebben zij voor die prestatie geen zuurstof nodig. Topsprinters halen op de 100 meter niet of nauwelijks adem. Alles wat nodig is om te versnellen ligt al opgeslagen in hun spieren. Zij maken gebruik van hun anaerobe vermogen, zuurstof is dan niet nodig. Naarmate een prestatie langer duurt, wordt het vermogen om zuurstof op te nemen en de doorbloeding van de spier om zuurstof ( en voedsel) aan te voeren belangrijker. Het aerobe vermogen is dan belangrijk. De energie van voetballers wordt voor meer dan 90 procent aeroob geleverd. Loopwonders op het middenveld hebben meestal meer rode ( meer doorbloede ) spiervezels die langer energie kunnen leveren, spitsen meer witte vezels die kort en krachtig kunnen samentrekken.

Spieren van sporters zijn aangepast aan de gevraagde activiteit. Lopen vraagt om een stootsgewijze actie van de spieren. In de zweeffase ontspannen ze en bij de landing en afzet volgt een kortdurende contractie. Voetballers hebben vaak korte hamstrings als gevolg van hun specifieke spierbelasting. Bij wielrennen is de beweging veel cyclischer en zijn de belastingen dan ook veel gelijkmatiger. Zij hebben vaak wat langere spieren. Dat is ook de reden waarom beginnende triatleten moeite hebben bij de overgang van het fietsen naar het lopen. Hun spieren moeten zich aanpassen.

De explosieve bewegingen van de voetballers die alle kanten uit gaan ( want springen hoort er natuurlijk ook bij ) vragen dus veel van hun bewegingsapparaat. Daarbovenop komt dan nog eens de fysieke druk van de tegenstanders. Die zware belasting vraagt een hoge tol van het lichaam. Sterke spieren zijn vaak de eerste verdedigingslinie van het lijf om blessures te voorkomen.

Vooral in de jeugd moet men daarom al gericht met preventie beginnen. Dat geldt speciaal ook voor pubers tijdens hun groeispurt. In die tijd blijft de spiergroei namelijk vaak een korte periode achter bij de botgroei. Dan komt ook de coördinatie van bewegingen onder druk te staan en is trainen met beleid geboden.

Traagheid

We hebben meer traagheid van geest dan van lichaam (Francois de la Rochefoucauld 1613-1680)

Traagheid of inertie is het verschijnsel dat er een kracht nodig is om een voorwerp of lichaam een andere snelheid te geven.

Iedereen kan dat aan den lijve voelen want zonder afzet kan je geen sprintje trekken. Ook bij draaibewegingen om assen is er sprake van traagheid. Beweeg maar eens je gestrekte armen vanuit de schouder beurtelings zo snel mogelijk naar voren en naar achteren. Doe daarna dezelfde actie met gebogen armen en voel het verschil. Je maakt dan veel meer snelheid omdat in de laatste situatie de massa van de arm dichter bij de schouder zit. Het (massa)traagheidsmoment is dan kleiner. Iedereen kan begrijpen dat sprinten met gestrekte benen niet werkt. De voeten moeten dicht onder de billen door. Grote voeten zijn misschien voordelig voor zwemmers maar beslist onvoordelig voor sprinters. Bladerunners zijn wat betreft het traagheidsmoment juist weer in het voordeel. Je zou daarom kunnen zeggen dat ook sprinters wat betreft hun looptechniek op zoek naar het juiste (traagheids)moment voor hun armen en benen

Bij sporten met veel rotaties zoals turnen en schoonspringen zijn kleine sporters duidelijk in het voordeel. Hun massa zit namelijk dicht bij de draaiïngsassen. Bij het vrouwenturnen zie je dan ook heel veel jonge meisjes piepkleine meisjes in de top. De Amerikaanse wereldkampioene Simone Biles ( lengte 145 cm) maakt bijvoorbeeld de meeste salto’s. De vraag of klein zijn bij voetbal een voordeel is valt echter niet eenduidig te beantwoorden. Weliswaar zijn Messi, Xavi en Iniesta, het gouden trio van FC Barcelona allemaal onder de 170 cm. maar daar staan genoeg grotere toppers tegenover.

Wel is het zo dat het bij voetbal, vooral in de kleine ruimtes, gaat om snelheids- en richtingveranderingen op de eerste meters. Dan zijn de kleintjes vaak in het voordeel. De lange Usain Bolt is bijvoorbeeld meestal niet als eerste uit de blokken en komt pas na 30 meter echt op stoom. Bovendien hebben de kleintjes een lager lichaamszwaartepunt en dat maakt ze ook wendbaarder. Voor middenvelders die in een ploegen spelen waarin men het liefst positiespel over de grond speelt ( zoals Barcelona) is klein zijn een voordeel. Kopsterk zijn ze echter meestal niet. Dus Messi als laatste man posteren is geen goed idee.

Natuurlijk is een kleine massa alleen niet voldoende om snelheid te maken. Zoals eerder gezegd is kracht om de traagheid te overwinnen onontbeerlijk. Werken aan een stevig spiercorset is dan ook een must voor voetballers ( en ook andere sporters). Want sterke spieren leveren niet alleen kracht maar voorkomen ook blessures. Ze worden minder snel overbelast en geven stabiliteit aan gewrichten.

De werking van spieren kunnen we aan den lijve voelen. Ga maar eens op de plaats een looppas doen met knieheffen tot de bovenbenen horizontaal zijn. Probeer eens hoe lang U dat volhoudt. Eerder dan U denkt zal de batterij van uw beenheffers leeg raken, zakken uw knieën omlaag en helt uw romp wat achterover omdat ook de buikspieren het niet meer redden. U merkt: spieren werken in ketens en moeten dan ook als zodanig worden getraind.

Messi ( 91 doelpunten in 2012) heeft weinig last van lichamelijke traagheid. Maar dat verklaart echter nog niet zijn buitengewone prestaties. Wij gaan er dus gemakshalve maar vanuit dat hij ook weinig last heeft van geestelijke traagheid.

Ook de overheid en andere organisaties hebben vaak last van traagheid of ook wel logheid en laksheid en luiheid. De voetbalorganisatie FIFA is hiervan een triest voorbeeld. De traagheid bij het invoeren van spelregelwijzigingen is een traagheid van geest die krachtig dient te worden aangepakt.

Geen oogkleppen maar lenige nekjes

Mark van Bommel maakte in een televisiegesprek duidelijk dat hij in het begin van zijn carrière letterlijk een eyeopener had gehad. Zijn ploeg PSV speelde destijds tegen Arsenal. Waarom was zijn tegenstander Dennis Bergkamp zijn ploeg steeds te snel af? Het viel hem tijdens de wedstrijd op dat Bergkamp continu om zich heen keek om ruimtes en posities te verkennen. Voor van Bommel een belangrijk leermoment.
Dat continu rondkijken is kenmerkend voor sporten die gebaseerd zijn op open vaardigheden (open skills). Daarmee wordt bedoeld dat deze vaardigheden worden beïnvloed door steeds veranderende omstandigheden in de omgeving. Bij gesloten vaardigheden (closed skills) als bv. turnen of schoonspringen is die beïnvloeding er nauwelijks. Natuurlijk zijn er altijd kleine invloeden van buiten zoals licht, publiek en jury die meespelen. Deze sporters zullen erop gericht zijn om ook die factoren buiten te sluiten. Hun bewegingsverloop bij hen wordt grotendeels gestuurd door informatie die komt vanuit hun spieren en gewrichten. Dus informatie vanuit hun lijf. Het inslijpen van de beweging door talloze herhalingen is bij hen een belangrijk leerdoel. Natuurlijk moet de turner Epke Zonderland veel werken aan kracht, lenigheid en soepelheid maar hij hoeft geen rekening te houden met veranderingen in zijn omgeving. Wel is het materiaal bij hem van relatief groter belang dan dat van de voetballer. Een rekstokinstallatie van Jansen& Fritsen turnt voor Epke weer heel anders dan die van de concurrent.
Het is goed om bij het oriënteren door sporters onderscheid te maken tussen kijken en zien. Bij kijken gaat het om de zintuigelijke input. Zien geeft betekenis aan deze informatie; de sporter begrijpt op basis van eerdere ervaringen wat er gebeurt. Voor zeilers is het besluit om al dan niet overstag te gaan afhankelijk van veel factoren. Natuurlijk de windrichting maar ook wolkenformaties, rimpelingen in het wateroppervlak en natuurlijk de positie en acties van concurrenten.
Voetballers ( en andere veld -en zaalsporters) moeten ook permanent veranderende informatie verwerken. Zij hebben te maken met wisselende posities van bal, medespelers, tegenstanders en zelfs de positie van de scheidsrechter als zij bepaalde acties willen verbloemen. Ook voor hen zijn weersomstandigheden zoals zon, wind en regen en de toestand van het veld van invloed op hun keuzes voor actie. Zelfs standaardsituaties als vrije trappen en strafschop, kennen geen vast bewegingsafloop want muurtjes en de positie van keepers dwingen steeds weer tot aanpassing.
Voetballers hebben dus, als het goed is, bewegelijke nekken. Die zijn nodig om zich te oriënteren in de ruimte en om goede keuzes te maken. Aanvallers dienen zelfs zeer bewegelijke nekken te hebben want zij moeten zich meer dan verdedigers naar voren én naar achteren oriënteren. Verdedigers kijken een groter deel van de tijd naar voren. Wat overigens niet betekent dat zij beter voorúitkijken, anticiperen, want dat is weer een aparte kwaliteit die ook te maken heeft met intuïtie.
In het spel van jonge kinderen kan je al grote verschillen waarnemen in hun bewegingsgedrag. Vaak is hun voorkeur voor gesloten of open vaardigheden daaruit te verklaren. Omdat deze oriëntatievaardigheden vooral de leeftijd van 6 tot 9 jaar goed zijn te trainen, is het van belang om in deze leeftijdsfase goed bewegingsonderwijs aan te bieden. Per slot van rekening helpen lenige nekjes ook om de ander te zien.

Topspelers hebben een hoog voetbal-IQ

Messi, zie hem zigzaggen door verdedigingen. Ogenschijnlijk moeiteloos omzeilt hij tegenstanders, ziet hij gaten die andere spelers nog niet in de gaten hebben waar de bal naar toe moet of waar hij zelf diep kan gaan. Een wonder van creativiteit!
Iedere voetballer is trouwens een god in het diepst van zijn gedachten. Hij creëert spel. Als hij aan de bal is kan hij, op basis van de enorme hoeveelheid informatie die op hem afkomt, kiezen uit duizenden opties. Met de bal: dribbelen? Waar naar toe? Welke snelheid? Speel ik af? Breed of diep? Door de lucht of over de grond? Met welke snelheid? Maak ik een schijnbeweging? Zonder bal: waar kies ik positie? Blijf ik bij mijn man of kies ik voor diep gaan en avontuur?
Voor sommige keuzes is er tijd om te beslissen. Voor andere keuzes is die tijd er niet en moet in milliseconden als het ware op het ruggenmergniveau worden gekozen.
Continu moeten er besluiten voor acties worden genomen. Bij die besluiten worden hogere controlefuncties van de hersenen ingeschakeld. Deze executieve functies zijn gezeteld in de frontale cortex. Ze beschrijven processen die zowel denken als actie reguleren. Het gaat dan om plannen maken, probleem oplossen, creatief denken, gebruik maken van feedback en het vermogen om snel een actieplan aan te passen.
Zweedse wetenschappers ( T.Vestberg e.a. 2012) hebben bij topvoetballers onderzoek gedaan naar die executieve functies. Wat bleek? Topvoetballers scoren hoog op deze functies. Hoger dan voetballers in een lagere divisie. Ze zaten zelfs met hun scores bij de top 5% van de bevolking. Het gaat hierbij om informatie verzamelen, waarnemen, overzicht. Het gaat ook om keuzes maken op basis van je mogelijkheden. Iemand met meer technische bagage heeft een groter arsenaal aan mogelijke keuzes. Dat geldt natuurlijk ook voor een betere conditie en beter tactisch inzicht. Vertrouwen en bouwen op basis van opgedane ervaring speelt hierbij een belangrijke rol. In onbekende situaties moet er flexibel worden gereageerd. Moet er worden ingespeeld op kansen die zich voordoen. Vaak is de tijd schaars en moeten acties in milliseconden worden uitgevoerd.
Die executieve functie kunnen we als het ware omschrijven als een soort voetbalintelligentie. Topspeler hebben kennelijk een hoog voetbal-IQ. Er zijn aanwijzingen dat het voetbal-IQ ( dat overigens veel lijkt op bv. een hockey-IQ) net als een intelligentiequotiënt redelijk constant blijft in een mensenleven. Het is dus vooral een kwestie van genetische aanleg die maar mondjesmaat door training kan worden beïnvloed. Het is dus waarschijnlijk niet zo dat voetbal dit IQ substantieel verbetert.
Creativiteit en het vermogen om snel adequate beslissingen te nemen bepalen dus bovenop de techniek, de mentale/ fysieke conditie en de tactiek de kwaliteit van de voetbalprestatie.
Cruijff ( Je ziet het pas als je door hebt), Messi, Xavi, Iniesta naar ook Sneyder en Frenkie de Jong zijn dus creatieve, bliksemsnelle besluitennemers. Het lijkt dan ook zinvol om in de opleiding van jeugdvoetballers in het betaald voetbal aandacht te besteden aan het voetbal-IQ als mogelijk selectiecriterium.

Mens sana in corpore sano

Ik moet bij het zien van tenniswedstrijden soms nog terug denken aan de partij Chang tegen Lendl op Roland Garros 1989. De kleine 17-jarige Michael Chang speelde destijds tegen de nummer 1 van de wereld Ivan Lendl. Chang, die op alle ballen liep, was in de vijfde set lichamelijk gesloopt en had last van kramp en coördinatieproblemen. Het publiek kreeg medelijden en begon de underdog te steunen. In het verzwakte mannetje zat echter nog steeds een fanatieke gifkikker die niet van ophouden wist.
Hij begon het spel te vertragen door steeds rare lobjes te slaan en door vermoeidheid sloeg hij zelfs zijn service onderhands. Lendl, een echte tennismachine, had met dit scenario vooraf geen rekening gehouden. Hij raakte van zijn stuk en begon onbegrijpelijke fouten te maken. Op matchpoint in zijn voordeel ging Chang bij het opvangen van de tweede service helemaal naar voren tot pal achter het servicevak. Pure provocatie die de mentaal gesloopte Lendl niet wist te weerstaan: dubbele fout: game set and match. Winst dus voor Chang die verder in het toernooi zelfs Roland Garros won.
Chang lichtte later het effect van zijn sloopwerk als volgt toe: “ Lendl begon meer na te denken en opeens was het voorbij”.
In onze prestatiepyramide stond conditie bovenop de basis, de techniek. De meeste mensen zullen bij het horen en gebruiken van het woord conditie bijna vanzelfsprekend denken aan lichaamsconditie. Dus aan kracht en uithoudingsvermogen en coördinatie. Dat is nog een restant van de scheiding tussen Lichaam en Geest die bij Descartes begon. De oude Grieken zagen die eenheid destijds echter wel en benadrukten de harmonie van Lichaam en Geest. De Romeinse dichter Juvenalis bracht dit ideaal vervolgens onder woorden met de beroemde zin: “een mens moet bidden voor een gezonde geest in een gezond lichaam”. Het voorbeeld van Chang versus Lendl demonstreert die samenhang tussen lichaam en geest duidelijk. Het laat ook zien dat in de sport de zwakke plekken van de tegenpartij worden opgezocht.
Bij voetbal gaat het fysiek dan om het afmatten van de tegenstander door hem veel te laten lopen of hem met stevige tackles te bestrijden. Mentaal gaat het er om dat de tegenstander uit zijn comfortzone wordt gehaald door bijvoorbeeld intimidatie of sarren.
Topsporters wapenen zich hiertegen door te trainen. Het is belangrijk om niet alleen de sterke, maar veel meer nog de zwakke punten te verbeteren. Bij lichaamskracht gaat het om versterking van de beenspieren, de rompspieren en de armspieren. Maar we hebben gezien: alleen lichaamskracht is eenzijdig. Het hoofd kan en moet ook worden getraind. Daarin zit namelijk een spier die, zoals bij Chang, ongelofelijke wilskracht kan produceren. Hard werken in het wilskrachthonk is dan ook een must voor topsporters.

Ontwerp een vergelijkbare site met WordPress.com
Aan de slag