“Spaken komen samen in een naaf, maar de lege ruimte maakt de kar bruikbaar. Een pot bestaat uit klei, maar de lege ruimte maakt de pot bruikbaar. Balken en stenen vormen een huis, maar de lege ruimte maakt het huis bruikbaar. Alleen het niets is bruikbaar” ( Lao-Tse, chinees filosoof +/- 600 v. Chr.)
Als je naar de lege voetbalruimte kijkt met het objectieve oog van de natuurwetenschapper of de camera dan zie je als het ware een doorzichtige aquariumbak waar de bal binnen moet blijven. Een ruimte die twee maal drie kwartier constant blijft. Het grondoppervlak mag volgens de spelregels variëren. De breedte van 64 tot 75 meter de lengte van 100 tot 110 meter. Maximaal is een voetbalveld dus 8250 m2 en minimaal 6400 m2. Het verschil, 1850m2, is dramatisch groot en heeft grote invloed op het spel. Een kleiner veld werkt in het voordeel van de verdediger en in het nadeel van de aanvaller.
Oud-bondscoach Georg Kessler liet toen hij bij Sparta kwam werken (1970) de zijlijnen direct overkalken naar de minimumbreedte. Hij schatte zijn verdediging destijds in als het zwakste deel van de ploeg en kwam hen te hulp door de te verdedigen ruimte fysisch te verkleinen. Slim bekeken!
Als je de lege Arena in Amsterdam binnen loopt oogt dat gigantisch door de fysieke proporties. Volgepakt met toeschouwers met vlaggen en trommels etc. wordt de beleving totaal anders. Bezien met het subjectieve oog van de menselijke waarnemer een voetbalveld echter een door de persoon ingekleurde ruimte. Het is een ruimte die gekleurd wordt door het publiek er om heen en daardoor als bedreigend of juist aantrekkelijk kan worden ervaren. Het is dus vooral ook een beleefde ruimte die gedurende twee maal drie kwartier permanent verandert afhankelijk van de positie van de bal, de medespelers en de tegenstanders maar ook van de stand.
Het is de ruimte/tijd van het werkelijke leven. Een voetballer beleeft die ruimte niet alleen; hij is zelf ook schepper van ruimte. Een god in het diepst van zijn gedachten. Door weg te lopen proberen aanvallers de verdedigers in hun rug mee te lokken. Daardoor creëren zij ruimte voor mede-aanvallers of opkomende middenaanvallers.
Voetballers die graag soleren, moet je de ruimte geven. Dus loop je als medespeler vooral van ze weg. Een schaker wil ook ruimte voor zijn stukken want dan kunnen ze actief worden. Paarden willen namelijk springen en lopers willen lopen
Die beleefde ruimte vraagt ook om “gevoel” voor de ruimte. Waar ontstaan gaten? De bewegingen van de bal, medespelers en tegenstander vragen een continu invoelen. Liggen de linies dicht bij elkaar dan spreken we van een “kleine” ruimte. De aanvaller heeft er een hekel aan de verdediger houdt ervan.
De overgang van aanval naar verdediging en omgekeerd is bij voetbal (maar ook bij andere sporten als handbal en basketbal) cruciaal. Krimp en expansie van ruimte wisselen elkaar af. Het spel ademt als het ware en daardoor ontstaan er dreigingen en kansen. Dan kan voetbal adembenemend worden.
Daarom kunnen we in navolging van Lao Tse stellen: het niets is zo mooi want niets is, en niets kan ons meer momenten van schoonheid bieden.
